-
1 he was dead beat
-
2 he was all but dead
-
3 he was found dead
-
4 he was poised between life and death
he was poised between life and deathEnglish-Dutch dictionary > he was poised between life and death
-
5 beat
adj. verslagen, geklopt--------n. slag; ritme; klop; gong; weg--------v. slaan; smeden; verslaan, overwinnenbeat1[ bie:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 slag2 (vaste) ronde/route 〈 voornamelijk van politieagent〉5 klop/drijfjacht♦voorbeelden:be on one's beat • zijn ronde doen————————beat21 slaan ⇒ bonzen, beuken; woeden; kloppen 〈 van hart, bloed〉; trommelen; tikken 〈 van klok〉; fladderen 〈 van vleugel〉2 een klop/drijfjacht houdenII 〈 overgankelijk werkwoord〉6 afzoeken♦voorbeelden:the recipe to beat all recipes • het recept dat alles slaatbeat flat • platslaanbeat back • terugslaan/drijvenbeat the door in • de deur intrappenbeat someone's head in • iemand de hersens inslaanbeat something into someone's head • iemand iets inhameren〈 informeel〉 can you beat that? • heb je ooit zoiets gehoord/gezien?he beat me to it • hij was me voor -
6 find
n. vondst; uitvinding--------v. vinden; uitvinden; beslissen; vonnis vellenfind1[ fajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————find21 oordelen ⇒ verklaren, uitspreken♦voorbeelden:find against someone • iemands vordering afwijzenfind for someone • iemands vordering toewijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vinden ⇒ ontdekken, terugvinden♦voorbeelden:1 pumas are found in America • poema's komen voor/vindt men in Amerikahe was found dead • hij werd dood aangetroffenfind someone out • iemand niet thuis aantreffen2 where does he find the courage? • waar haalt hij de moed vandaan?find someone attractive • iemand aantrekkelijk vindenhe found himself lost • hij ontdekte dat hij verdwaald was¶ 〈 wederkerend werkwoord〉 find oneself • zich bewust worden van zijn/haar roeping/kracht, zichzelf vindenshe could not find it in herself to leave him • ze kon het niet over haar hart verkrijgen hem te verlaten→ find out find out/ -
7 all but
alles behalveall but1 bijna ⇒ nagenoeg, vrijwel♦voorbeelden:all but impossible • vrijwel onmogelijkhe all but did it • hij had het bijna gedaan -
8 get
v. krijgen; halen; bereiken; verkrijgen; pakken; begrijpen; worden; aangestoken worden (met een ziekte); komen; veroorzaken[ get] 〈 got, got, verouderd, behalve in Amerikaans-Engels of in Brits-Engels in vaste verbindingen gotten〉1 (ge)raken ⇒ (ertoe) komen, gaan, bereiken♦voorbeelden:get ready • zich klaarmakenhe's getting to be an old man • hij is een oude man aan het worden〈 Amerikaans-Engels〉 get to do something • erin slagen/ertoe komen iets te doenget done with • afmakenhe never gets to drive the car • hij krijgt nooit de kans om met de auto te rijdenget lost • verdwalen〈 Amerikaans-Engels〉 get lost! • loop naar de maan!get to see someone • iemand te zien krijgenget ahead • vooruitkomen, succes boekenget ahead of • achter zich latenget behind/behindhand • achterop rakenget as far as • komen tot (bij)〈informeel; figuurlijk〉 get nowhere/somewhere • niets/iets bereikenget above oneself • heel wat van zichzelf denkenget abreast of • op gelijke hoogte komen metget among • verzeild raken tussenget at • bereiken, te pakken krijgen, komen aan/achter/bij; 〈 informeel〉 bedoelen; bekritiseren; knoeien met • omkopen; ertussen nemenstop getting at me! • laat me met rust!get at the truth • de waarheid achterhalenthe witness had been got at • de getuige was omgekochtwhat are you getting at? • wat bedoel je daarmee?who are you getting at? • op wie heb je het eigenlijk gemunt?get from • weg raken vanget in contact/touch with • contact opnemen metget into something • ergens in (verzeild) rakenget into the car • in de auto stappenget into debt • schulden makenget into a habit • een gewoonte aankwekenthe alcohol got into his head • de alcohol steeg hem naar het hoofdget into a school • toegelaten worden tot een schoolget into shape • in conditie komenget into a temper • driftig wordenget into trouble • in moeilijkheden gerakenget into the way of things • eraan wennenget into yoga • aan yoga gaan doenwhat's got into you? • wat bezielt je?, wat heb je?get on(to) a subject • bij een onderwerp belanden〈 informeel〉 get on(to) something • lucht krijgen van iets, iets ontdekken〈 informeel〉 get onto someone • iemand te pakken krijgen/contacterenget onto the council • tot raadslid gekozen wordenget on(to) the plane • op het vliegtuig stappenget on(to) one's bike • op zijn fiets stappenget out of something • ergens uitraken, zich ergens uit reddenget out of bed • uit bed komenget out of a habit • een gewoonte ontwennenget out of it! • kom nou!, verkoop geen onzin!get out of (someone's) sight • (uit iemands ogen) verdwijnenget out of the way • uit de weg gaan, plaats makenget round the table • rond de tafel gaan zitten, besprekingen voerenget to • bereiken, kunnen beginnen aan, toekomen aanwhere has he got to? • waar is hij naar toe?get to bed • naar bed gaanget to the point • ter zake komenget to the top (of the ladder/tree) • de top bereikenget to work on time • op tijd op zijn werk komenget to someone • iemand aangrijpen; iemand vervelen, iemand ergeren〈 slang〉 get with it • erbij zijn, alert/aandachtig zijnget going/moving! • vooruit!, begin (nu eindelijk)!get to know someone • iemand leren kennenget to like something • ergens de smaak van te pakken krijgenget talking • een gesprek aanknopenhe got to wondering … • hij begon zich af te vragen …→ get about get about/, get across get across/, get along get along/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get by get by/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bezorgen ⇒ verschaffen, voorzien4 doen geraken ⇒ doen komen/gaan/bereiken; brengen; krijgen; doen5 maken ⇒ doen worden, bereiden, klaarmaken6 nemen ⇒ (op/ont)vangen, grijpen; (binnen)halen7 overhalen ⇒ ertoe/zover krijgen♦voorbeelden:get a blow on the head • een klap op zijn kop krijgenget fame • beroemd wordenget the feel of • de slag te pakken krijgen vanget a glimpse of • vluchtig te zien krijgenget a grip on • de slag te pakken krijgen vanget one's hands on • te pakken krijgenget leave • verlof krijgenget a letter • een brief ontvangenget a look at • te zien krijgenget measles • de mazelen krijgenget one year in prison • tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld wordenget possession of • in zijn bezit krijgenget what's coming to one • krijgen wat men verdientget little by something • ergens weinig baat bij vindenget it (hot) • zijn verdiende loon krijgenthe soldier got it in the leg • de soldaat werd aan zijn been gewondwe get nine as the average • onze gemiddelde uitkomst is negenget from/out of • krijgen vanget something out of someone • iets van iemand loskrijgenget something out of something • ergens iets aan hebbenget the best/most/utmost out of • het beste maken van3 get someone some food/a place • iemand te eten/onderdak gevenget something for someone • iemand iets bezorgen, iets voor iemand halen4 get something going • iets op gang krijgen, iets op dreef helpenget someone talking • iemand aan de praat krijgenget something home • iets doen doordringenget together • bijeenbrengen, inzamelenget it together • het klaarspelen, het goed doenget something into one's head • zich iets in het hoofd halenget something into someone's head • iets aan iemand duidelijk makenget something into a room • iets in een kamer binnenkrijgenget oneself into trouble • in moeilijkheden gerakenget someone into trouble • iemand in moeilijkheden brengenget someone out of something • iemand aan iets helpen ontsnappenget something out of one's head/mind • iets uit zijn hoofd zettenget something out of a room • iets een kamer uitkrijgenget the two sides round the table • de twee partijen met elkaar confronterenget something through the door • iets door de deur krijgenget something under control • iets onder controle krijgenlet me get this clear/straight • laat me dit even duidelijk stellenget ready • klaarmakenget the sum right • de juiste uitkomst krijgenI'll just get the dishes done and then … • ik doe nog even de afwas en dan …get one's hair cut • zijn haar laten knippenget something done • iets gedaan krijgenget the six o'clock train • de trein van zes uur nemenget something to eat • een hapje etengo and get your breakfast! • ga maar ontbijten!7 get someone to do something • iemand ertoe krijgen iets te doen, iemand iets laten doenget someone to talk • iemand aan de praat krijgenget someone to understand something • iemand iets aan het verstand brengenas soon as I get time • zodra ik tijd hebget someone (where it hurts) • iemand op de gevoelige plek rakenwhat has got him? • wat bezielt hem?get it? • gesnapt?I don't get it • ik snap er niets vanI don't get you • ik begrijp je nietyou've got it! • je hebt het geraden!¶ get something/someone wrong • iets/iemand verkeerd begrijpen/misverstaan→ get across get across/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/♦voorbeelden:get excited • zich opwindenget used to • wennen aanget even with someone • het iemand betaald zettenIV 〈 hulpwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:get married • trouwenget wounded • gewond rakenget punished • gestraft worden→ have got have got/ -
9 for
gezichtsveld (van camera of van doelzoekende kop van raket)for1[ fo:] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk meervoud〉♦voorbeelden:————————for21 〈doel of reden; ook figuurlijk〉 voor ⇒ om, met het oog op, omwille van, wegens, bedoeld om, ten behoeve van2 voor ⇒ wat betreft, gezien, in verhouding met4 in de plaats van ⇒ tegenover, in ruil voor8 〈leidt een bijzin met onbepaalde wijs met to in die een subjunctieve betekenis heeft〉dat/als … zou … ⇒ dat … moet …♦voorbeelden:send for the boy • stuur iemand om de jongen (te halen)medicine for a fever • medicijnen tegen de koortslong for home • verlangen naar huiswrite for information • schrijven om informatiedo it for Jill • doe het omwille van Jill, doe het voor Jillshe detested him for the liar he was • ze verafschuwde hem omdat hij zo'n leugenaar wasbe hungry for love • snakken naar liefdeset out for Paris • vertrekken met bestemming Parijsfor God's sake! • om godswil!thank you for coming • bedankt dat je gekomen bentnow for it • en nu erop losyou're for it! • er zwaait wat voor je!what for • waaromgood for John • goed voor John zijn doenan ear for music • een muzikaal gehoorit's not for me to • het is niet aan mij om teso much for that • dat is datfor one, we have no money • om te beginnen hebben we geen geldfor one thing we cannot, for another we will not • ten eerste kunnen we niet en ten tweede willen we nietI for one will not do it • ik zal het in elk geval niet doenJohn, for one, objects • John bijvoorbeeld heeft bezwarenfor all that • toch〈 om een bijzin in te leiden〉 for all (that) • niettegenstaande (dat), alhoewelfor all I care • voor mijn partthere's a car for you • daar heb je nu nog eens een autofor once • voor een keerfor the last time, stop it • dit is de laatste keer (dat ik het vraag), hou ermee opthe better for us • des te beter voor onsI am for leaving • ik stel voor te vertrekkenfor and against • voor en tegenpass for a lady • doorgaan voor een damedolls for presents • poppen als geschenkleft for dead • als dood achterlaten6 nicknamed ‘shiny’ for his baldness • bijgenaamd ‘shiny’ om zijn kaalheida cheque for £50 • een cheque ter waarde van £50push for all you are worth • duw uit alle machtit was not for long • het duurde niet lang8 for her to go to Germany would mean that … • als zij naar Duitsland zou gaan, zou dat inhouden dat …for her to leave us is impossible • het is onmogelijk dat zij ons zou verlatenfor this to work it is necessary to • wil dit lukken, dan is het nodig te¶ anyone for coffee? • wil er iemand koffie?now for the story • en nu het verhaalgood for John! • goed zo, John!————————for31 want ⇒ daar, aangezien♦voorbeelden: -
10 have
n. rijk, iemand die veel bezittingen heeft--------v. hebben; bezitten; verkrijgen; nodig hebben; veroorzakenhave1[ hæv] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ the haves and the have-nots • de rijken en de armen, de bezitters en de niet-bezitters————————have2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 hebben ⇒ bezitten, beschikken over, houden 〈 bezit, eigenschap, gelegenheid, plaats en tijd, verwanten en kennissen, iets dat toegezegd is〉5 hebben ⇒ genieten van, lijden aan6 hebben ⇒ laten liggen, leggen, zetten7 〈met naamwoord dat een activiteit uitdrukt; vaak te vertalen door werkwoord van dat naamwoord; informeel〉 hebben ⇒ maken, nemen 〈enz.〉8 toelaten ⇒ dulden, aanvaarden12 〈 met naamwoord en onbepaalde wijs of voltooid deelwoord〉 het moeten beleven dat ⇒ het overkomt/overkwam hem/haar/hun dat15 vrijen/slapen met♦voorbeelden:you can have that old car if you want • je mag die oude kar houden als je wilhe has an excellent memory • hij beschikt over een voortreffelijk geheugenhave mercy on us • heb medelijden met onsI've got no time • ik heb geen tijdyou have my word • je hebt mijn woord, mijn woord eropI've got it • ik heb het, ik weet het (weer)you have something there • daar zeg je (me) wat, daar zit wat inhe wouldn't have his wife back • hij wou zijn vrouw niet terug (hebben)do you have enough wine in? • heb je genoeg wijn in huis?have something about/on one • iets bij zich hebbenwhat does she have against me? • wat heeft ze tegen mij?2 the book has six chapters • het boek heeft/bestaat uit zes hoofdstukkenmay I have this dance from you? • mag ik deze dans van u?he had a splendid funeral • hij kreeg een schitterende begrafeniswe've had no news • we hebben geen nieuws (ontvangen)you can have it back tomorrow • je kunt het morgen terugkrijgenhave a cigarette • een sigaret nemen/rokenhave a good time • het naar zijn zin hebbenyou have it badly • je hebt het lelijk te pakkenlet's have the rug in the hall • laten we het tapijt in de hal leggenhave a discussion • discussiëren, een discussie hebbenhave a try • (het) proberenhave a walk • een wandeling makenI won't have you say such things • ik duld niet dat u zoiets zegtI'm not having any • ik pik het niet, ik pieker er niet overhe's finally had it done • hij heeft het eindelijk laten doenhave a tooth out • een tand laten trekken12 he's had his friends desert him • hij heeft het moeten meemaken dat zijn vrienden hem in de steek lietenhave someone (a)round/in/over • iemand (eens) uitnodigenwe are having the painters in next week • volgende week zijn de schilders bij ons in huis aan het werkhave someone up • iemand uitnodigen 〈 in het bijzonder van beneden, uit het zuiden of van het platteland〉16 can you have the children tonight? • kun jij vanavond voor de kinderen zorgen?〈 niet verouderd〉 have something off • iets uit het hoofd/van buiten kennenhave it (that) • zeggen (dat), beweren (dat)as the Bible has it • zoals het in de bijbel staatrumour has it that … • het gerucht gaat dat …have it (from someone) • het (van iemand) vernomen/gehoord hebben, het weten (van iemand)〈 informeel〉 have had it • hangen, de klos/pineut zijn; niet meer de oude zijn, dood zijn; het beu zijn, er de brui aan gevenhave it in for someone • een hekel hebben aan iemand, de pik hebben op iemandhave it in for someone • de pik hebben op iemandhave it/the matter out with someone • het (probleem) uitpraten/uitvechten met iemandhave something on someone • belastend materiaal tegen iemand hebbenyou have nothing on me • je kunt me niks makenhave nothing on • niet kunnen tippen aanhave something on/over • beter zijn dan, een streepje voor hebben op→ have on have on/III 〈 hulpwerkwoord〉2 〈alleen in aanvoegende wijs verleden tijd; formeel〉had(den)/was/waren ⇒ indien/als … zou(den) hebben/zijn♦voorbeelden:he has died • hij is gestorven2 had he claimed that, he would have been mistaken • had hij dat beweerd, dan zou hij zich vergist hebbenI had better/best forget it • ik moest dat maar vergeten, het zou beter/het beste zijn als ik dat vergatI'd just as soon die • ik zou net zo lief doodgaan -
11 half
adj. halveren--------adv. helft--------n. helft, gedeelte van twee gelijke delen; een van een paar; een van de twee gelijkwaardige spelperiodes in een spel (Sport); helft van de tijd die gespeeld is in sport; ; halfspeler (bij voetbal)half1[ ha:f] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud in betekenis 0.1 alleen: halves [ha:vz], in betekenis 0.2 ook regelmatig〉2 〈voornamelijk verkorting; benaming voor〉een half/halve ⇒ halve pint 〈 ongeveer 0, 28 l〉; 〈 sport〉 speelhelft3 → halfback halfback/♦voorbeelden:cut in half/into halves • halverenone/a half • de/een helfthe's too clever by half • hij is veel te sluwdo something by halves • iets maar half doen→ better better/————————half2〈voornaamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; soms moeilijk te scheiden van het zelfstandig naamwoord〉1 de helft♦voorbeelden:half of six is three • de helft van zes is drie————————half3〈bijwoord; vaak als eerste deel van samenstelling met bijvoeglijk naamwoord of deelwoord〉♦voorbeelden:only half cooked • maar half gaarI half wish • ik zou bijna willenhalf as much/many again • anderhalf maal zoveelhe didn't do half as badly as we'd thought • hij deed het lang zo slecht niet als we gedacht haddenhalf past/after one • half tweehalf and half • half en/om half 〈 ook figuurlijk〉〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 not half bad • lang niet kwaad 〈 schitterend; understatement〉not half strong enough • lang niet sterk genoeg————————half4♦voorbeelden:half the profits • de helft van de winsthalf your time • de helft van je tijd -
12 put
n. kogelwerpen--------v. plaatsen, leggen, zetten; stoppen; stellen; merkenput1[ poet] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 → putt putt/————————put2♦voorbeelden:¶ stay put • blijven waar je bent, op zijn plaats blijven————————put32 → putt putt/♦voorbeelden:1 the ship put into the port • het schip voer/stevende de haven binnen〈 voornamelijk Brits-Engels〉 put (up)on someone • iemand last/ongemak bezorgen→ put about put about/, put back put back/, put down put down/, put in put in/, put out put out/, put over put over/, put to put to/, put up put up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉5 werpen ⇒ stoten, jagen7 uitdrukken ⇒ zeggen, stellen8 vertalen ⇒ overbrengen, omzetten♦voorbeelden:put an end to (one's life) • een eind maken (aan zijn leven)put a/one's finger to one's lips • de vinger voor de lippen/mond leggen 〈 als aanmaning tot zwijgen〉put one's hand on something • de hand leggen op ietsput an idea/thought into someone's head • iemand op een idee brengenput a knife between someone's ribs • iemand een mes tussen de ribben stekenput a match to something • iets aansteken/in brand stekenput money in(to) something • geld steken in ietsput pen to paper • pen op papier zettenput pressure (up)on • pressie uitoefenen opput a price on something • een prijskaartje hangen aanput one's signature to something • zijn handtekening plaatsen onder ietsput someone on the train • iemand op de trein zettenput a stop to something • een eind maken aan ietsput one's trust in • zijn vertrouwen stellen inthe death of his son put years on him • de dood van zijn zoon heeft hem ouder gemaaktput oneself into something • zich geheel/zijn beste krachten aan iets gevenput safety above cost • veiligheid boven kosten stellenput someone across the river • iemand overzettenput something before something else • iets prefereren/stellen boven iets andersput behind bars • achter de tralies zettenput something behind oneself • zich over iets heen zetten, met iets brekenput in order • in orde brengenput in an awkward position • in een moeilijk parket brengenput in(to) touch with • in contact brengen metput into circulation • in omloop brengenput into effect • ten uitvoer brengenput into power • aan de macht brengenput someone off his food • iemand de eetlust benemenput someone off his game • iemand van zijn spel afleidenput someone off learning • iemand de zin om te leren ontnemenput someone off smoking • iemand van het roken afbrengenput someone on antibiotics • iemand antibiotica voorschrijvenput someone on his guard • iemand waarschuwenput on the right track • op het goede spoor brengenput out of business • failliet doen gaan, ruïnerenput someone out of temper • iemand uit zijn humeur brengenput a Bill through Parliament • een wetsvoorstel door het parlement krijgenput one's children through university • zijn kinderen universitaire studies laten voltooienput the children to bed • de kinderen naar bed brengenput to death • ter dood brengenput a poem to music • een gedicht op muziek zettenput the children to school • de kinderen op school doenput one's son to a trade • voor zijn zoon een beroep vindenput oneself/someone to work • zich/iemand aan het werk zettenput to good use • goed gebruik maken vanput £100 towards the cost • £100 in de kosten bijdragen〈 informeel〉 put someone through it • iemand een zware test afnemen/zwaar op de proef stellenput to flight/rout • op de vlucht drijvenput someone to (great) inconvenience • iemand (veel) ongerief bezorgenput someone to trouble • iemand last/ongemak bezorgenput £1,000,000 on the taxes • de belastingen met £1.000.000 verhogenput a proposal before/to a meeting • een vergadering een voorstel voorleggenput someone onto someone • iemand aan iemand voorstellen/bij iemand introducerenhow shall I put it? • hoe zal ik het zeggento put it bluntly • om het (maar) ronduit/cru te zeggenbe hard put (to it) to do something • iets nauwelijks aankunnen, het erg moeilijk hebben om iets te doenput under • verdoven, onder narcose brengenput it/one/something across someone • het iemand flikken, iemand beetnemenI put it to him that he was wrong • ik hield het hem voor dat hij het verkeerd hadput oneself to it to do something • zich ertoe zetten iets te doen→ put about put about/, put across put across/, put ahead put ahead/, put aside put aside/, put away put away/, put back put back/, put behind put behind/, put by put by/, put down put down/, put forth put forth/, put forward put forward/, put in put in/, put off put off/, put on put on/, put out put out/, put over put over/, put through put through/, put to put to/, put together put together/, put up put up/ -
13 soon
adv. spoedig, snel; zo gauw mogelijk; onmiddelijk; vroegsoon1[ soe:n] 〈bijvoeglijk naamwoord; sooner〉1 snel ⇒ vlug, vroeg♦voorbeelden:————————soon2〈 bijwoord〉1 spoedig ⇒ gauw, snel (daarna)♦voorbeelden:he soon saw me • hij zag me gauwspeak too soon • te voorbarig zijnthe sooner the better • hoe eerder hoe betersoon(er) or late(r) • vroeg of laat, uiteindelijkas soon as • zodra (als), meteen toen/alsno sooner … than • nauwelijks … ofno sooner had he arrived than she left • nauwelijks was hij aangekomen of zij ging al wegas soon as not • liever (wel dan niet)I'd (just) as soon stay home • ik blijf net zo lief thuishe would sooner die than apologize • hij gaat liever dood dan dat hij zijn verontschuldigingen aanbiedt -
14 since
adv. sinds, sindsdien, nadien; vanaf; daar--------conj. sindsdien--------prep. sindssince11 sindsdien ⇒ van dan af, ondertussen, inmiddels2 geleden♦voorbeelden:I've lived here ever since • ik heb hier sindsdien onafgebroken gewoondit has long since become obvious that • het is allang duidelijk (geworden) dat————————since2〈 voorzetsel〉1 sinds ⇒ sedert, van … af♦voorbeelden:1 he has never been the same since his wife's death • hij is nooit meer dezelfde geweest sinds de dood van zijn vrouw————————since3♦voorbeelden:1 I haven't seen you since you were a child • ik heb je niet meer gezien sinds je klein was.2 since you don't want me around I might as well leave • aangezien je me niet in de buurt wilt hebben, kan ik evengoed vertrekken -
15 shake
n. beving; schudding; milkshake; oogopslag (spreektaal)--------v. schudden; bibberen; door elkaar schudden, verbijsteren; doen bewegen; krullen; schudden, geven (v.e. hand)shake1[ sjeek]♦voorbeelden:he said no with a shake of the head • hij schudde (van) neebe all of a shake • over zijn hele lichaam trillen3 in two shakes (of a lamb's tail) • zo, direct, in een secondeII 〈meervoud; the〉→ great great/————————shake21 schudden ⇒ schokken, beven, (t)rillen2 wankelen♦voorbeelden:3 shake (on it)! • geef me de vijf!, hand erop!→ shake down shake down/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen schudden ⇒ schokken, doen beven/trillen2 (uit)schudden ⇒ zwaaien, heen en weer schudden♦voorbeelden:shake sugar on bread • suiker op brood strooienshake out • uit/leegschuddenshake before use/using • schudden voor gebruik4 mother was shaken by Paul's death • moeder was getroffen/geschokt door de dood van Paul5 these stories have shaken the firm's credit • deze verhalen hebben de firma in diskrediet gebracht→ shake down shake down/, shake up shake up/ -
16 last
adj. laatste; de laatste; de afgelopen (week e.d.), de vorige (week); einde--------adv. laatste; de laatste; de laatste keer; aan het einde; eindelijk; uiterlijk--------n. laatste; eind; schoenleest; uithoudingsvermogen, levenskracht, last (gewichts eenheid)--------v. verder gaan, door gaan; halen; uithouden; genoeg zijn; in leven blijven, overleven; doorgaanlast1[ la:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 last♦voorbeelden:2 last of herrings/malt/wool • last haring/mout/wol————————last22 meegaan ⇒ intact blijven, houdbaar zijn♦voorbeelden:————————last3〈telwoord; the; als voornaamwoord〉♦voorbeelden:he said his last on the subject • hij sprak zijn laatste woord over dat onderwerpin my last • in mijn vorige brieffight to/till the last • vechten tot het uiterstewe have seen the last of him • die zien we niet meer terug¶ at (long) last • (uit)eindelijk, ten slotte————————last4〈 bijwoord〉3 → lastly lastly/♦voorbeelden:last-mentioned • laatstgenoemdelast but not least • (als) laatste/laatstgenoemde, maar (daarom) niet minder belangrijk, last but not least2 when did you see her last/last see her? • wanneer heb je haar voor het laatst gezien/gesproken?————————last5〈 telwoord〉♦voorbeelden:his last book • zijn laatste/vorige boekon his last legs • met zijn laatste krachtenat the last minute/moment • op het laatste moment/ogenbliklast night • gister(en)avond, vannachthe's the last person I'd invite • hij is de laatste die ik zou uitnodigenlast Tuesday • vorige week dinsdagthe last but one • de voorlaatstethe last few days • de laatste/afgelopen paar dagenthe second last page • de voorlaatste bladzijdethat's the last straw • dat doet de deur dichtthe last word in cars • het nieuwste/laatste snufje op het gebied van auto's -
17 poised
adj. evenwichtig, verstandig[ pojzd]1 evenwichtig ⇒ stabiel, verstandig♦voorbeelden:be poised for victory • op het punt staan om te winnen -
18 near
adj. nabij, dichtbij; nabij staand; dichterbij; intiem; op het laatste moment; vrek, gierigaard; shandig--------adv. nabij; dichtbij; op korte duur; bijna--------prep. bij; naast--------v. naderennear1♦voorbeelden:the near side of the river • deze kant van de rivierour nearest and dearest • zij die ons het meest dierbaar zijnnear likeness/resemblance • sprekende/sterke gelijkenisII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 bijdehands ⇒ er♦voorbeelden:————————near2〈 werkwoord〉1 naderen————————near3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 draw near • naderen, dichterbij komenthey were near famished • ze waren bijna van de honger gestorvenshe came as near as could be to being drowned • het scheelde maar een haartje of ze was verdronkenas near as makes no difference • zo goed alsfrom far and near • van heinde en vershe was near to tears • het huilen stond haar nader dan het lachen→ hand hand/————————near4〈 voorzetsel〉♦voorbeelden:she was near death • ze was bijna/op sterven na doodhe lived near his sister • hij woonde niet ver van zijn zustergo/come near to doing something • iets bijna doen, op het punt staan iets te doen -
19 sham
adj. namaak-, imitatie-, vals--------n. schaamte, schande; pech--------v. veinzen, voorwenden; simuleren, doen alsof, zich aanstellensham1[ sjæm] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 veinzerij ⇒ komedie, schijn(vertoning), bedrog♦voorbeelden:1 the promise was a sham • de belofte was maar geveinsd/schijn————————sham21 namaak- ⇒ imitatie-, vals2 schijn- ⇒ gesimuleerd, pseudo-♦voorbeelden:————————sham3〈 shammed〉1 doen alsof ⇒ veinzen, simuleren♦voorbeelden:he's only shamming • hij doet maar alsofII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
20 Alfhild
n. Alfhild, (Noorse Mythologie) mooi meisje dat als een man gekleed ging om te vermijden dat ze met koning Alf zou moeten trouwen en dtoen hij dacht dat ze een strijder was vochten ze zich bijna dood (toen ze zich realiseerde dat koning Alf net zo sterk was als zij trouwde ze hem)
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Noth (Subst.) — 1. Ai d r Nût fresst d r Taif l Flîja. (Oesterr. Schles.) – Peter, 453. 2. Aus der Noth hilft kein Schreien (Handeln). 3. Aus der Noth in den Tod. 4. Aus Noth trägt mancher Mann Sammthosen. (Görlitz.) Weil die Wochentagshosen zerrissen sind, muss … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Todt — 1. Besser auf einmal todt, denn allzeit schweben in noth. – Henisch, 323, 56. »Soll s Herz verbluten, so mag s geschehn mit einem mal; denn besser das Leben verströmt in Fluten, als es versiegt in banger Qual.« 2. Besser todt als in Sorg und Noth … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Herr — 1. Ain Herr, der zu lugen lust hat, dess diener seind alle gottloss. – Agricola II, 221. 2. Alle sind Herren, wer ist Sklave? 3. Alles kamme unsem leiwen Heren alleine anvertruggen, awwer kein jung Méaken un kein draug Hög. (Westf.) Alles kann… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mensch — 1. A verzagte Möntsch isch im Himmel nid sichar. (Bern.) – Zyro, 108. 2. Ach, Mensch, betracht , wie Gott verlacht all deinen Pracht, der in einer Nacht wird zu nichts gemacht. – Gerlach, 9. 3. Ain verkerter mensch richtet hader an vnd ain… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Auf — 1. Auf und ab tanzt das Glück, wie ein Ball. 2. Auf und davon lasst den Zelter gon. – Fischart. 3. Auf und davon wie drei deutsche Teufel (drei Doctor Fauste). 4. Auff, auff, es ist nicht allzeit fastabend. – Henisch, 140. 5. Dat is myn vp und… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Tod — 1. Allein der Todt zeigt an, woran man genug muss han. – Henisch, 1500, 24. 2. An den Tod denken, ist der Weg zur Weisheit. Den Arabern gegenüber hat man aber im allgemeinen jede Erwähnung des Todes zu vermeiden. Der Tod ist ein leidiges Wort;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Zeit — 1. Ach, du lewe Tît, hadd öck doch gefrît, wär öck rusch e Wiew geworde. – Frischbier, 4158. 2. Abgeredet vor der Zeit, bringt nachher keinen Streit. – Masson, 362. 3. All mit der Tit kumt Jan in t Wamms un Grêt in n Rock. – Lohrengel, I, 27;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon